Penelope Fitzgerald - The Blue Flower

The Blue Flower (GB 1995)
Historische fictie, 225 blz., niet vertaald


The Blue Flower is een bijzondere historische roman, wellicht zelfs de meest bijzondere die ik tot nu toe heb gelezen. Waarom?

Deze roman gaat over de jonggestorven dichter Friedrich (Fritz) von Hardenberg oftewel Novalis (1772 – 1801)  en is gebaseerd op zijn levensverhaal, dat door Fitzgerald kunstig is gecomponeerd op basis van zijn nagelaten werk, brieven, dagboeken en andere bewaard gebleven documenten.

Novalis is een naam die ik wel eens voorbij heb zien komen, maar meer dan ook niet. Het was dus een onbekende wereld voor mij. Maar het bijzondere is eigenlijk, dat ik vanaf de eerste bladzijde in de wereld van het laat 18e eeuwse Duitse leven werd getrokken, zonder dat ik kon zeggen welke middelen Fitzgerald dan heeft ingezet om dit voor elkaar te krijgen. Komt het door het feit dat ze veel duitse woorden gebruikt? De heer en vrouw des huizes worden bijvoorbeeld the Freiherr en the Freifrau genoemd. Komt het door het taalgebruik? Zo wordt de bij aanvang van het verhaal jongste broer van Fritz (en lieveling van de familie) The Bernhard genoemd. Komt het door de zinsopbouw? Ik kan niets bijzonders ontdekken eigenlijk. Maar wat is het dan?
Ik ben niet de enige die zich dat afvraagt, want op de cover van mijn exemplaar van dit boek staat een citaat van A.S. Byatt: “A masterpiece. How does she do it?”.

Het verhaal op zich is niet eens zo bijzonder. Het volgt Fritz  vanaf het moment van zijn laatste jaren op de universiteit tot het moment dat zijn geliefde overlijdt. Als Fritz in opleiding gaat voor een functie bij het ‘Directoraat van de Zoutmijnen’ komt hij in de kost bij ‘Kreisambtmann’ Coelestin Just. Die heeft een inwonende nicht, Karoline, in wie Fritz een zielsverwant vindt. Maar de liefde vindt hij bij de dan 12-jarige Sophie Rockenthien. De vader van Sophie is een vriend van Coelestin Just. Sophie is een mooi maar niet al te snugger meisje en de status van haar familie is veel te laag voor de Von Hardenbergs, maar het weerhoudt Fritz niet om stapelverliefd op haar te worden en haar als zijn muze te beschouwen.  Er volgen diverse verwikkelingen die deels spelen in de universiteitsstad Jena, waar Fitzgerald historische figuren als Goethe en Schlegel laat rondlopen. Bizar is de beschrijving van een zonder verdoving uitgevoerde borstamputatie op Sophie terwijl zij op een zolderkamertje in een pension in Jena verblijft. Maar dit verhaal is toch vooral karaktergedreven en die karakters komen dan ook nog bijzonder goed uit de verf. En het is denk ik toch vooral de manier waarop de sfeer is neergezet, die je het verhaal in trekt.

In het boek komt ook het begin van een verhaal voor dat Fritz aan een paar vertrouwelingen vertelt, en dat draait om een blauwe bloem. Ik begreep er niets van en de vertrouwelingen geloof ik ook niet, maar later las ik dat een blauwe bloem in de literatuur een symbool is voor liefde en verlangen, maar ook voor het onbereikbare. Novalis heeft het gebruikt in zijn niet afgemaakte roman Heinrich von Ofterdingen, maar ook andere schrijvers hebben het symbool gebruikt (waaronder Goethe, Walter Benjamin, C.S. Lewis en Tennessee Williams).
In een interview van Hermione Lee met Fitzgerald in The Independent schrijft Lee: “Fitzgerald said once that the blue flower is what you want of life. ‘Even if there's no possibility of reaching it, you must never give up’. “





The Blue Flower was de laatste roman van Penelope Fitzgerald (1916-2000). Na haar eerste vijf boeken, waarvan The Bookshop nog op mijn lijstje staat, schreef zij nog vier historische romans: Innocence (1986), The Beginning of Spring (1988), The Gate of Angels (1990) en The Blue Flower (1995).
The Blue Flower werd in 2012 door The Observer uitgeroepen tot één van de tien beste historische romans ooit. The Bookshop (1978) stond op de shortlist van de Bookerprize.

Anthony Doerr - All the light we cannot see


Engelse fictie, VS 2014
De vertaling verschijnt op 16 februari 2015 onder de titel Als je het licht niet kunt zien bij uitgeverij The House of Books

Je hebt van die boeken waarin de sfeer en het verhaal elkaar zo versterken, dat dat verhaal je gewoon heel lekker 'past'.
All the light we cannot see speelt zich grotendeels af in WOII, in de franse kustplaats Saint Malo en is zo'n verhaal.

De twee hoofdpersonages zijn bijzonder: de op jonge leeftijd blind geworden Marie-Laure LeBlanc die met haar vader in Parijs woont en de erg duitse jongen Werner Pfennig, die met zijn zusje Jutta in een weeshuis in de duitse mijnwerkersplaats Zollverein woont, nadat hun vader is omgekomen in diezelfde (kolen-) mijnen.
Daniel LeBlanc, de vader van Marie-Laure, is slotenmaker en –beheerder in een natuurkundig museum in Parijs. In dit museum bevindt zich ook zeer kostbare, enorm grote diamant waarvan een mythe zegt dat deze speciale gaven bevat: de Sea of Flames.
Daniel bouwt voor zijn dochter een complete maquette van hun buurt. Hij leert haar met behulp hiervan haar weg te vinden. De liefde voor zijn dochter vult haar met zelfvertrouwen en biedt haar de mogelijkheid in de toekomst ondanks haar handicap een zelfstandig leven te leiden. Als de oorlog uitbreekt, vluchten Daniel en zijn dochter naar Saint Malo, het eiland waar een oudoom van Marie-Laure, Maurice LeBlanc, na WOI is neergestreken met de nodige oorlogstrauma’s. Marie-Laure weet hem door haar open houding en nieuwsgierigheid uit zijn isolement te halen, en samen vervullen zij uiteindelijk een rol in het verzet, want Maurice heeft op zolder een radiozender verstopt.

Tegenover Marie-Laure staat Werner Pfennig, een nieuwsgierige jongen die het leven veel vragen stelt en zo de wereld van de radio ontdekt. Samen met zijn zusje luisteren ze naar uitzendingen ‘van ver weg’ waarin het heelal wordt uitgelegd voor kinderen, afgewisseld met klassieke muziek. Voor de kinderen is het alsof ze een engel horen.
Werner blijkt een technisch talent te hebben en is vooral goed in het bouwen van radio’s. Dit talent wordt per toeval ontdekt door een hooggeplaatste nazi, die ervoor zorgt dat hij, mede dankzij zijn erg arische uiterlijk, in plaats van in de mijnen terecht komt op het ‘National Political Institute of Education’ in Schulpforta. Ondanks de naam is dit een ordinaire kweekplaats voor frontsoldaten ‘die iets nuttigs kunnen’, in het geval van Werner heeft hij samen met één van zijn leraren een apparaat ontwikkeld om met behulp van de radiosignalen van de vijand de locatie hiervan te kunnen opsporen. De jongens worden gehersenspoeld met nazi-ideologieën en daarop ook regelmatig getest. Werner blijkt ook een blinde vlek te hebben: zijn moreel kompas is zwak. Diep van binnen weet hij wel dat de nazi-ideologie moreel verwerpelijk is, maar hij durft de consequenties van verzet hiertegen niet te aanvaarden. Zijn zus Jutta ziet het des te scherper, in haar brieven aan hem is zij zijn moreel geweten.

De lijntjes van Marie-Laure en Werner worden langzaam in elkaar gewoven. Het verhaal begint en eindigt bij de geallieerde aanval op Saint Malo vlak na D-Day in 1944; het eiland was een strategisch bolwerk van de nazi’s. Daartussen wordt de geschiedenis van Marie-Laure en Werner om en om verteld.
Gaandeweg komt daar nog een derde stem bij: die van sergeant-majoor Reinhold von Rumpel, nazi en diamantdeskundige. Von Rumpel schuimt heel Europa af om kostbare diamanten voor zichzelf te confiskeren en kent het verhaal van de diamant in het natuurkundig museum in Parijs. Er is één probleem: het museum heeft 3 kopieën van de diamant laten maken en de 4 medewerkers die zijn gevlucht weten zelf niet wie de echte steen en wie een kopie heeft meegenomen.

Ik vermoed dat Doerr de diamant heeft ingebouwd om een extra spanningsboog te creeëren, die diamant heeft dan nog op meerdere punten in het verhaal een functie, maar de persoon Von Rumpel is wat mij betreft een overbodige.
Doerr kan prachtig schrijven en maakt invoelbaar hoe de levens van twee kinderen worden gestuurd door een oorlog waar zij niets mee te maken hebben, en wat het is om een instrument te zijn in handen van de verkeerde partij, maar tegelijkertijd ook in wat voor wereld je leeft als je blind bent en hoe de onvoorwaardelijke liefde van je naasten kan leiden tot een dapperheid waartoe anderen niet in staat lijken te zijn.
De blindheid van Marie-Laure wordt door Doerr zo geloofwaardig beschreven dat ik het er af en toe benauwd van kreeg, zo ging ik mee in een wereld zonder zicht, gebaseerd op tast en gehoor.  Dat je niet weet of er iemand achter je staat, dat je paniek om je heen hoort maar niet weet wat er is....
Aan het eind van het boek brengt Doerr het verhaal in de tegenwoordige tijd, en weet op een ontroerende manier duidelijk te maken hoe de titel van het boek ook nog een universele betekenis kan hebben.
Von Rumpel mag dan een personage zijn die niet overtuigt, maar dat is wat mij betreft de enige schoonheidsfout in deze verder betoverende historische page-turner, die dan ook mijn beste boek van 2014 werd.




Valkenieren in de literatuur


Er wordt een jonge vogel uit een nest geroofd. Die wordt in een doos gepropt en verscheept. Die doos komt na een tijd aan bij iemand  die er veel geld voor neerlegt en er een hobby van heeft gemaakt om jonge roofvogels aan zijn wil te onderwerpen, terwijl hij of zij weet dat de vogel vanuit zijn karakter nooit enige vorm van genegenheid zal opvatten voor mensen en altijd zal zoeken naar de vrijheid.

Het gebeurt me niet vaak, maar bij het lezen van H is for Hawk van Helen MacDonald, begon mijn (negatieve) gevoel over wat ik las me in de weg te zitten bij dat lezen. Misschien kwam het, omdat ik even daarvoor The Goshawk van T.H. White gelezen had, in de wetenschap dat MacDonald zwaar leunt op dit boek en ik dit boek in bezit had.  Met een toenemende weerzin heb ik het boek uiteindelijk wel uitgelezen, maar ik vond het vreselijk om kennis te nemen van de methode die White toepast om zijn vogel ‘eronder’ te krijgen: uitputting door ervoor te zorgen dat de (aan een lijn vastgezette) vogel niet in slaap kon vallen, met de bedoeling dat hij uiteindelijk van uitputting zou moeten vertrouwen op de hand van White (en daar dan in slaap mocht vallen).
‘De vogel’, dat is in beide boeken een goshawk, een havik, die erom bekend staat dat hij niet te temmen is en moeilijk te bedwingen. Wat de uitdaging natuurlijk des te groter maakt.
White is trouwens een vat vol tegenstellingen. Hij houdt van de natuur, maar jaagt ook voor zijn plezier. Hij is dol op zijn hond, maar gebruikt duiven en merels als lokvogel om een roofvogel te vangen (de duif of merel wordt vastgelegd aan een tak en is dus een gemakkelijke prooi voor welk roofdier dan ook, want kan niet weg). White weet dat hij wreed is, als hij schrijft over de schuur waar hij zijn vogel houdt, die hij  ‘Gos’ heeft genoemd:

“This was the torture chamber, the medieval dungeon in which the robber baron was to be tormented. One felt like an executioner, very much as if the black mask ought to have concealed one’s face, as one worked by dim wick-light in solitude amid the shrieks of the victim. Like a hare, like a child in agony, like a crazed captive in horrors of the Bastille, Gos screamed as he bated, hung twisting upside down with yell upon yell.”
The Goshawk (het boek) wordt gezien als een spiritueel boek over de strijd tussen mens en dier, maar ik vind er niets spiritueels aan. Ik vond het ook niet eens een goed boek, in de vorm van een dagboek met elke dag een herhaling van zetten waar het de vogel betrof. Waarom ik het heb uitgelezen weet ik ook niet precies, misschien omdat ik hoopte dat het nog goed zou komen met Gos.
Helaas liep het met Gos slecht af. Die wist toch te ontsnappen. Mooi, zou je denken. Maar helaas had hij leren strips met lussen aan zijn poten, waardoor de kans groot is dat hij zichzelf uiteindelijk ergens heeft opgehangen. 

Toen ik merkte dat het bij Helen MacDonald dezelfde kant uitging, was het klaar, over en uit. Ik wilde dit niet nog een keer lezen. Dat was op pagina 85. Wellicht is Helen nog tot inkeer gekomen of is het nog goed afgelopen met de vogel, maar ik wilde het niet meer weten. Ik kon het niet meer verteren.

Toen er nog geen geweren waren, werd de havik, evenals andere roofvogels, gebruikt voor de jacht, om aan voedsel te komen. Dan is het nog te billijken. Maar daarna werd het valkenieren een hobby, in eerste instantie voor de adel, later voor iedereen met een beetje geld en ruimte.
Voor mij was het boek van White wel een bewustwordingsproces, want ik heb uit interesse voor (roof-)vogels zelf ook zo’n dag ('workshop')  bij een valkenier doorgebracht en met verschillende grote vogels op mijn arm gestaan. Ik wil niet meteen de hele beroepsgroep in het verdomhoekje zetten, maar ik ben er wel anders over gaan denken.
De havik is, naast een aantal andere roofvogels, nog steeds een bedreigde vogel en nog steeds worden nesten leeggeroofd voor de pleziertjes van de mens.

Wellicht had ik, als ik niet eerst The Goshawk had gelezen, het boek van MacDonald wel uitgelezen. Het is onbetwist een erg goed geschreven boek. Maar ik was nu helaas niet meer in staat mijn gevoel over de valkerij los te koppelen van het lezen van (non-)fictie.
Voor een bespreking van iemand die dat wel gelukt is (zij het ook met een kanttekening), verwijs ik graag naar die van Anna.

T.H. White: The Goshawk (GB 1951, herdruk als New York Review Book 2007)
Helen MacDonald - H is for Hawk (GB 2014)